Bestrijd inflatie met hogere lonen en minder export
De oorzaak van de huidige hoge inflatie is in essentie een vraagoverschot. De vraag naar goederen en diensten overtreft het aanbod en die schaarste drijft de prijzen op. Om het prijspeil structureel in evenwicht te brengen, moet dus vooral het onevenwicht tussen vraag en aanbod hersteld worden.
Het aanbod kan echter niet gemakkelijk worden vergroot doordat de cruciale productiefactor arbeid een bottleneck vormt. Omdat de arbeidsparticipatie in Nederland al erg hoog is, kan het arbeidsaanbod alleen substantieel worden vergroot door arbeidskrachten uit het buitenland aan te trekken. Dat is de afgelopen twintig jaar dan ook massaal gebeurd, maar lijkt nu op zijn grenzen te stuiten – vanwege de bevolkingskrimp in Oost-Europa en de groeiende zorgen over de maatschappelijke gevolgen van de komst van grote aantallen arbeidsmigranten.
Als de schaarste aan arbeid de oorzaak van de hoge inflatie is, lijkt het evident om de prijs van de overvloedige productiefactor (kapitaal) – oftewel de rente – te verlagen en de prijs van de schaarse factor (arbeid) – oftewel de lonen – te verhogen. Dat zou de personeelstekorten doen dalen, doordat het investeringen in arbeidsbesparende kapitaalgoederen aanmoedigt en de vraag naar arbeid afremt. Het klassieke beleidsantwoord van renteverhogingen draagt daarentegen bij aan substitutie van kapitaal door arbeid, terwijl juist het omgekeerde wenselijk is. Als de schaarste aan arbeid vermindert en de arbeidsmarkt minder krap wordt, zal de opwaartse druk op de lonen en prijzen afnemen.
De effectiviteit van een hogere rente versus hogere lonen voor het bestrijden van de inflatie hangt ook af van hun effect op de vraag. Een hogere rente maakt het minder aantrekkelijk om te lenen en te investeren en aantrekkelijker om te sparen. Dat vermindert de binnenlandse vraag, terwijl hogere lonen de binnenlandse vraag juist stimuleren.
Een groot deel van wat we in Nederland produceren, wordt echter niet in Nederland geconsumeerd of geïnvesteerd, maar geëxporteerd. Nederland exporteert bovendien al decennialang méér dan het importeert. In 2023 bedroeg het handelsoverschot – het verschil in waarde tussen de export en de import – zelfs 11 procent van het bbp.
Een kleiner handelsoverschot zou de schaarste aan arbeid verminderen door een verminderde exportvraag en een groter gebruik van buitenlandse arbeidskrachten – niet in de vorm van arbeidsmigranten, maar ‘geïncorporeerd’ in de ingevoerde goederen en diensten.
Een renteverhoging zou het handelsoverschot wellicht nog vergroten. Een hogere rente maakt de euro weliswaar duurder, wat uitvoer naar landen buiten de EU doet afnemen, maar remt ook de binnenlandse bestedingen en dus de import.
Hogere lonen kunnen het handelsoverschot wel verkleinen. Hogere loonkosten zullen een groter negatief effect sorteren op de export dan renteverhogingen omdat ze Nederlandse goederen en diensten ook duurder maken voor afnemers binnen de EU. Daarnaast stimuleren hogere lonen de import. De gestegen consumptie als gevolg van de hogere lonen zal immers deels bestaan uit geïmporteerde goederen en diensten – een nieuwe auto of mobieltje, een (extra) buitenlandse vakantie
Daar staat tegenover dat de binnenlandse vraag zal toenemen als werknemers meer te besteden hebben. Toch is het aannemelijk dat dit effect kleiner is dan de rem op de export. Aangezien Nederlanders een prudent volk zijn, zullen zij waarschijnlijk slechts een deel van hun loonsverhoging gebruiken voor extra consumptie en de rest sparen.
Het klinkt tegenstrijdig, maar op termijn dragen juist hogere lonen bij aan herstel van het evenwicht tussen vraag en aanbod, waardoor de inflatie structureel lager zal worden.